Ik blader in het poëziealbum van mijn moeder, nieuwsgierig naar wat haar familie en vriendinnetjes haar ooit toegewenst hebben. Genietend ook van de vaak prachtige oude handschriften met vulpeninkt en de mooie plaatjes, de opgekrulde bladzijden, de stoffige geur en de gedichtjes, goed verzorgd en sommige rommelig. De woorden voor mijn moeder geschreven, de wensen door haar ontvangen.
Mijn moeder kreeg het op haar 9e verjaardag in 1941. Het eerste deel van het album is dus geschreven in de oorlog. Wat me al lezend opvalt, is dat de gedichtjes zich daarover op de vlakte houden. Het zijn echt wens poëzie gedichtjes, gerelateerd aan het geloof of over geluk, voorspoed en goede manieren (!). Alsof er niets bijzonders aan de hand was. Maar daar is een poëzie album misschien ook wel voor.
Slechts één uitzondering. Er staat geen datum bij maar aan de volgorde kan ik herleiden dat het in 1942 geschreven moet zijn. ‘Je liefhebbende Oma’, staat eronder.
Het liedje der hoop
Een vogeltje zingt in ’t hout
Het is vroeg in het voorjaar
En telkens nog koud
Maar ’t vogeltje zingt in de boomen.
Dat er toch zomer zal komen
Al is’t nu gedurig nog koud.
Zoo zingt er een stem in mijn hart
Al is er op aarde veel kommer en smart
De hoop zingt van betere tijden
Van rust, die zal volgen op ’t lijden
Van vreugd die ontkiemt uit de smart.
Wat een mooie metafoor gebruikt ze. Ik denk dat ze het misschien zelf geschreven heeft. Zo geeft ze in dit gedichtje zo blijk van haar zorg maar ook van haar acceptatie, berusting. Door de mooie metafoor maakt ze een beeld dat begrijpelijk is voor haar kleindochter van negen jaar.
Zo was ik even verbonden met de geschiedenis, met mijn voormoeder, haar overwegingen, haar wijsheid, met het hart van mijn overgrootmoeder. Zelf heeft ze helaas de betere tijden niet kunnen meemaken. Ze overleed begin april 1945.